dinsdag 12 november 2013

Muuronderhoud

Zoals je al hebt gezien is de muur bij de ingang opnieuw gemetseld. Dit is gedaan om deze te verstevigen, de muur is ''getrapt'' gemaakt om hem extra stevigheid mee te geven.


De planten die op de muur groeiden zijn gespaard gebleven. Ze zijn voor de werkzaamheden van de muur gehaald en later weer terug gezet. Er staan nu weer soorten als muurbloem, steenbreekvaren en blaasvaren.
Steenbreekvaren
 
 
 
Tekst en foto's: Jurgen Rotteveel
Met dank aan: André Hertog

maandag 16 september 2013

Reuzen op het landgoed

Nee, dit is niet de titel van een sprookje. Het is echt waar! Afgelopen vrijdag bevonden zich reuzen op Landgoed Larenstein. Weliswaar geen reuzen in verhouding tot mensen, maar wel reusachtige zweefvliegen. Op en rond de vlinderstruiken in de T&L tuin, nabij de bijenkasten zoemden twee vrouwtjes van de stadsreus (Volucella zonaria).
Mijn eerste ingeving was, hé een hoornaar! Maar na even goed kijken liet ik deze conclusie al snel varen. Toch te klein en andere uiterlijke kenmerken die niet overeen komen met een hoornaar. De vergelijking met een hoornaar is niet gek, ik stond namelijk oog in oog met de grootste zweefvlieg van Nederland! Zoals de naam stadsreus wellicht doet vermoeden, komt deze soort naast allerlei typen bos en halfopen landschap opvallend vaak voor in stedelijk gebied, zoals in parken, tuinen en plantsoenen.
De twee vrouwtjes die ik op Landgoed Larenstein zag, zijn als vrouwtjes te herkennen, doordat de ogen bovenop hun kop gescheiden zijn. Bij mannetjes zitten de ogen tegen elkaar aan. Stadsreuzen bezoeken bloemen met schermen en trossen, zoals koninginnenkruid, valeriaan en waar ik ze op het landgoed zag, vlinderstruik.
Vrouwtje Volucella zonaria bij nest van gewone wesp.
 De larven van de stadsreus ontwikkelen zich in boven- en ondergrondse nesten van sociale plooivleugelwespen. Voor zover bekend van Duitse wesp, gewone wesp en hoornaar. De larven leven onderin het nest van afval en dode wespenlarven.
Tekst en foto’s: Tamar Braaksma
Afbeelding: zie bron.
Bron: De Nederlandse zweefvliegen (Diptera: Syrphidae). – Nederlandse Fauna 8. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis KNNV Uitgeverij, European Invertebrate Survey – Nederland.  


 

zaterdag 31 augustus 2013

Gewone dwergvleermuis

In de zomervakantie kan Landgoed Larenstein even opgelucht ademhalen. De vele voeten welke het landgoed dagelijks te verduren krijgt, verspreiden zich dan over Nederland, Europa en misschien wel daarbuiten. Afgelopen zondagavond was het landgoed nog in een diepe rust. Een blauwe reiger vloog zwijgzaam op vanaf de waterkant van de grote vijver. Teunisbloemen langs de waterkant wuifden weemoedig mee met de wind, denkend aan de tijd dat zij vol belangstelling bekeken werden door de talloze studenten die iedere dag passeerden. De ondergaande zon deed Landgoed Larenstein zondagavond veranderen van een stil en verlaten landgoed naar een landgoed vol leven: het werd het domein van vleermuizen.

Talloze gewone dwergvleermuizen (Pipistrellus pipistrellus) zag ik jagend boven het landgoed. Ogenschijnlijk in stilte, maar wanneer ik mijn batdetector aanzette werd ik overweldigd door een luid kabaal. Een vlak over je heen vliegende gewone dwergvleermuis  klinkt zo : http://waarneming.nl/sound/6/2146.mp3 . De naam dwergvleermuis is erg toepasselijk, het diertje weegt slechts 3 tot 7 gram. Verder is de vleermuis bruin, met driehoekige oren. De rugzijde is donkerbruin, soms roodbruin. De onderzijde is wat lichter geelbruin, soms grijsbruin. Qua biotoopeisen is de gewone dwergvleermuis een zeer flexibele soort: van stadscentra tot menselijke nederzettingen op het platteland en in bijna alle andere biotopen. Waar aanwezig, wordt de voorkeur gegeven aan bossen en wateren. Tijdens het foerageren vliegen gewone dwergvleermuizen behendig en onregelmatig. Zij vangen hun prooi doorgaans langs lijnvormige structuren op vaste vliegroutes, met snelle manoeuvres en duikvluchten. Verspreid over een donker Landgoed Larenstein zag en hoorde ik verschillende gewone dwergvleermuizen. Echt genieten!
Nu is het gedaan met de serene rust die de afgelopen weken op Landgoed Larenstein heerste. Vele voeten zullen tijdens de introductieweek en tijdens de rest van het schooljaar het landgoed betreden. Het landgoed komt langzaam weer tot leven.


Tekst: Tamar Braaksma
Foto: Theo Bakker
Bron: Vleermuizen Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika, Tirion Natuur 2009.

donderdag 13 juni 2013

Icarusblauwtje

Zo, even een half uurtje naar buiten. Even genieten van het landgoed en bijkomen van dingen, waar wij mensen moe van worden: zittend voor een beeldscherm rapporten schrijven en naar Excel bestanden turen. Eenmaal buiten op de grote wereld kun je je groots voelen door de vrijheid. De vrijheid om er even uit te zijn, te mogen genieten van de zon en om je verstand op nul te kunnen zetten. Maar soms voel je je klein en nietig, wanneer het stormt en je haast weggeblazen wordt. Hoe zou het icarusblauwtje (Polyommatus icarus) dat ik vandaag tegenkwam, zich gevoeld hebben? Ik zag een blauwtje vliegen, dapper, onverschrokken  recht tegen de wind in. Op zoek naar een beschut plekje om bij te komen en op te kunnen warmen. De wind maakte het niet bepaald tot een paradijselijke plek. Wild ging de bloeiaar van smalle weegbree, waar het icarusblauwtje zich aan vast had geklampt heen en weer.


 Het icarusblauwtje is een algemene standvlinder, welke in twee, soms drie generaties vliegt, van mei tot eind augustus. Deze algemene dagvlinder komt in vrijwel heel Nederland voor bij allerlei kruidenrijke graslanden. ‘Mijn’ icarusblauwtje kwam ik tegen bij een kruidenrijk graslandje nabij de ‘kunstwerken’, langs het spoor bij Helicon. De waardplanten zijn verschillende vlinderbloemigen, met name kleine klaver, rolklaver en hopklaver. Vrouwtjes van de eerste generatie zetten de eitjes vooral af op kleine klaver, vrouwtjes van latere generaties gebruiken met name rolklaver. Aanvankelijk mineert de jonge rups in het blad; het rupsje leeft dus in het blad. Alleen het tussenweefsel van het blad wordt gegeten. Latere stadia van de rups leven aan de buitenzijde en eten het hele blad. Halfvolgroeide rupsen overwinteren in de strooisellaag of laag tegen de stengel van de waardplant.



Icarusblauwtjes voeden zich met nectar van hoofdzakelijk vlinderbloemigen, maar ook andere kruiden worden bezocht. De vlinders overnachten vaak in kleine groepjes in beschutte graspollen. Twee tot drie vlinders zitten dan met de kop naar beneden op een grasspriet. In de vroege ochtend en de late namiddag zijn ze regelmatig te zien op deze gezamenlijke rustplaatsen.  
Het maaibeheer is op Landgoed Larenstein ingesteld op de grote ratelaar. Deze plant is een halfparasiet en parasiteert op grassen. Als gevolg hiervan kunnen kruiden beter tot ontwikkeling komen. Het icarusblauwtje heeft dus, samen met andere ruigteminnende soorten, profijt van het maaibeheer op het landgoed.

Dus geef de tuinmannen eens een schouderklopje en ga op zoek naar groepjes rustende icarusblauwtjes!

Tekst en foto’s: Tamar Braaksma

Bron: De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea. – Nederlandse Fauna 7. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey – Nederland.

zaterdag 8 juni 2013

Vlindertijd

Het heeft even geduurd maar de laatste dagen is het eindelijk weer mooi (dag)vlinderweer! De waarnemingen van het oranjetipje lopen helaas alweer op z'n eind maar ondertussen zijn er andere vlinders te zien. Zo zijn er nu icarus- en boomblauwtjes te zien. Het boomblauwtje is een lichtblauw gekleurd dagvlindertje dat vaak bij bomen en struiken te vinden is. Een hele goede plek voor boomblauwtjes is een klimopstruik, klimop is ook een van de waardplanten van het boomblauwtje. Icarusblauwtjes zijn iets feller gekleurd dan het boomblauwtje en deze kun je in graslandjes aantreffen. De dagvlinder die ik de laatste tijd het meeste heb gezien op landgoed Larenstein is het bont zandoogje. Bont zandoogjes zijn vooral in bosranden en open plekken in het bos aan te treffen. Het bont zandoogje is een algemene vlinder in Nederland en een van de weinige dagvlinders die in aantal vooruit gaat.

Het mannetje van het bont zandoogje is een echt heethoofd, mannetjes bezetten een territorium in bossen en aan bosranden en verjagen alles wat er bij  ze in de buurt komt. Andere mannetjes, insecten en zelfs vogels worden verjaagd door het mannetje. Als er een vrouwtje in de buurt dan wordt deze achtervolgd en zal er na een balt en paring plaatsvinden. Het vrouwtje zet  haar eitjes af op grassen als kweek, kropaar, witbollen, boskortsteel en reuzenzwenkgras.

Dus mocht je het bont zandoogje ook willen zien, kijk dan in de bosgebieden op het landgoed, het kappellenbos is bijvoorbeeld een goede plek om ze te zien.

Tekst en foto: Jurgen Rotteveel

Bron: De dagvlinders van Nederland, nederlandse fauna 7 - De Vlinderstichting 2006 - KNNV uitgeverij, Wageningen

Nu ook op Facebook!


Een tijdje geleden zijn we gestart met de VHL Natuur Facebookpagina. Deze Facebookpagina is te vinden via: https://www.facebook.com/VhlNatuur. Er worden wekelijks foto's en korte berichten geplaatst over het landgoed Larenstein. Heb je zelf iets gezien? plaats het dan op de VHL Natuur Facebook!

Tekst en foto: Jurgen Rotteveel.

vrijdag 7 juni 2013

De radio op bezoek

Gisterochtend kwam Jeannette Parramore van het radioprogramma Vroege vogels langs om een reportage te maken over ons mooie landgoed. Een tijd geleden hebben wij het landgoed aangemeld als ''tuinreservaat''. Tuinreservaten is in het leven geroepen door Vroege vogels en omvat een groot aantal Nederlandse tuinen die stuk voor stuk kleine natuurgebiedjes zijn. En zo werd er via Floris Moolenbeek een interview geregeld. En zo geschiedde het dat Floris samen met Jurgen Rotteveel een rondleiding gaf over het landgoed en ook vertelde over het vogelring project van Floris.



Vroege vogels is iedere zondagochtend te beluisteren van 08:00 tot 10:00 op radio 1. Het item over het landgoed Larenstein wordt komende zondag uitgezonden.



Tekst en foto's: Jurgen Rotteveel.

Link Tuinreservaten van Vroege vogels: http://vroegevogels.vara.nl/Tuinreservaten.952.0.html

maandag 6 mei 2013

Wollige vlieg


Geen zijdebij of katoendaguil, maar de gewone wolzwever (Bombylius major) trof ik afgelopen vrijdag aan op Landgoed Larenstein. Ik hoopte de gewone wolzwever te zien bij de vijver voor de bijenkasten, hier heb ik de soort eerdere jaren ook al waargenomen. Helaas bleek hier net gemaaid te zijn, dus geen pinksterbloem, zandraket of andere bloeiende planten. En dus ook geen gewone wolzwever.

Gelukkig trok een boomkruiper mijn aandacht en lokte mij naar de greppel achter de bijenkasten. Toen ik deze overgesprongen was, keek ik uit over tientallen bloeiende pinksterbloemen. En al snel zag ik ze: gewone wolzwevers! Met een tien- tot twintigtal individuen zoemden zij van pinksterbloem naar pinksterbloem. Pijlsnel en toch rustig. Nectar drinkend als kolibries in de lucht stil hangend voor de bloemen. Nou ja, noem het maar stilhangen; tijdens het ‘stilhangen’ slaat deze vlieg zo’n driehonderd keer per minuut met zijn vleugels! De nectar verkrijgt de gewone wolzwever middels zijn zuigsnuit, welke tweederde tot de helft van zijn lichaamslengte beslaat.

De gewone wolzwever lijkt miscchien een schattige, wollig behaarde vlieg, maar deze soort kent een duistere kant. Gewone wolzwevers parasiteren namelijk op verschillende soorten zandbijen (Andrena spec.). De voorplantingsbiologie van wolzwevers is opmerkelijk. Na de paring oriënteert het vrouwtje zich vliegend op een bijennest. Vanaf korte afstand, twee tot drie cm, wordt een ei in de nestopening ‘geschoten’. Wolzwevers kunnen een paar duizend eieren produceren, als ze een keer mis schieten heeft dit vermoedelijk geen grote gevolgen voor het voortplantingssucces.

De meeste wolzwevers ondergaan een hypermetamorfose. In het eerste larvenstadium heeft de larve vijf schijnpoten en is zeer actief en beweeglijk. Zij vinden zelfstandig de weg naar een broedcel. Verschillende soorten wolzwevers doen zich eerst tegoed aan de opgeslagen nectar en stuifmeel, waarna zij vervellen naar een tweede stadium. Het derde stadium is niet meer beweeglijk, heeft geen poten meer en doet zich tegoed aan de bijenlarve. In het voorjaar vindt de verpopping plaats. De pop heeft een kroon van harde, tandachtige doorns en boort daarmee met roterende bewegingen een uitweg door de cocon- en/of nestwanden, om als adulte vlieg te kunnen uitvliegen. De impact van wolzwevers op het bijenleven kan vrij hoog zijn.
De gewone wolzwever, ik kan er minutenlang naar staren en uren achteraan jagen. Wil je zelf deze pijlsnelle vliegen zien? Ga naar buiten, struin over Landgoed Larenstein en ontdek ze zelf!

Tekst en foto’s: Tamar Braaksma.
Bron: De Nederlandse bijen (Hymenoptera: Apidae s.l.). – Natuur van Nederland II, Naturalis Biodiversity Center & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.

woensdag 17 april 2013

Niet voor in de salade

Speurend naar de eerste plantjes in een struweelrand, liep ik laatst op het landgoed een zeldzame plant te lijf.. Tussen de paardenbloemrozetten en jonge brandnetels trof ik een aantal rozetten aan van gifsla (Lactuca virosa)!

Gifsla is een hoge, geel-bloeiende composiet, die pas rond juli/augustus begint te bloeien. Echter is de soort vaak in de winter al te vinden als rozet (foto. 1). Als je er snel langs loopt zal je hem alleen niet gemakkelijk tussen de rozetten paardenbloemen of melkdistels uit vissen.
Gifsla is het best te herkennen door zijn als ruwe, brede, spatelvormig-omgekeerd-eironde bladeren. De rugzijde van de middennerf is veelal bezet met zeer kleine stekeltjes, welke vaak meer weghebben van klierachtige haren.                                                                 
Foto 1: rozet van gifsla.
Foto 2: onderzijde blad met op de middennerf kleine stekeltjes.
Hoewel de soort er nu nog niet erg spectaculair uitziet, groeit gifsla in de zomer uit tot een rijk bloeiende plant,  die makkelijk 2 meter hoog wordt (foto 3).
Hij lijkt sterk op zijn broer kompassla, waarvan hij zich onder meer onderscheidt door zijn ongedeelde, meestal niet gedraaide bladeren en de stekeltjes op de middennerf, die vaak kleiner dan 1 mm zijn of ontbreken.

Wat betreft biotoop prefereert gifsla open, vochtige, stikstofrijke grond en is dan ook vaak te vinden in omgewerkte grond in het stedelijke gebied. Helemaal niet zo gek dus dat de soort zich hier op het landgoed spontaan heeft gevestigd.
Foto 3: bloeiende gifsla in een voortuin
In tegenstelling tot het algemene kompassla, is gifsla in Nederland zeer zeldzaam. Het vermoeden bestaat echter dat de soort veel minder zeldzaam is dan wordt aangenomen, doordat deze in veel gevallen wordt aangezien als kompassla.
Ondanks deze discussie blijft het een bijzondere vondst. Ten slotte zijn er tot nu toe maar weinig vindplaatsen in Nederland bevestigd. Landgoed Larenstein behoort hier inmiddels ook toe.

Tekst en foto’s (1+2): Tim van de Vondervoort
Foto 3: Frank Gijselhart
Literatuur: R. van der Meijden (2005), Heukels Flora van Nederland, Wolters-Noordhoff
Met dank aan André Hertog voor de determinatiebevestiging.

woensdag 3 april 2013

Zanglijsters

De afgelopen week was het bijzonder koud in Nederland. De week begon met een record: de koudste 24 maart sinds bijna 100 jaar. Het is leuk al die cijfers, maar deze week konden we  ook gewoon genieten van de zon. Wanneer je een wandeling over Landgoed Larenstein hebt gemaakt, is het je wellicht ook opgevallen: heel veel zanglijsters! Ik begon haast te denken dat ik dubbel zag. Waar ik ook liep, in de demotuinen, de hooilanden en het kapellenbos, overal zag ik zanglijsters (Turdus philomelos). De vogels verraadden hun aanwezigheid op het landgoed ook door het achterlaten van lege, kapotte slakkenhuizen.  
Zanglijster
Zanglijsters die in Nederland broeden, bezetten op zijn vroegst al vanaf februari hun broedplaatsen. De broedhabitat van de zanglijster is sterk uiteenlopend. Favoriet zijn hakhout (es en wilg) en structuurrijk vochtig loofbos met een rijke ondergroei van vogelkers, hazelaar, els of haagbeuk. Het feit dat veel van dit bos, net als grienden en elzenhakhout, op rabatten met tussenliggende natte greppels is gezet, trekt de zanglijster aan.
De zanglijster die dit op zijn geweten heeft, heeft het slim
aangepakt en gebruikte een putdeksel op het landgoed om de
slakkenhuizen kapot te maken.
In vochtig bos wordt de aantrekkingskracht van de zanglijster veroorzaakt door een forse huisjesslakkenpopulatie. Al zijn slakken periodiek hoofdvoedsel, wormen, duizendpoten, keverlarven, rupsen en – vanaf de late zomer – bessen en fruit zijn voor de zanglijster even belangrijke voedselbronnen.
Tekst en foto’s: Tamar Braaksma
Bron: Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000

vrijdag 29 maart 2013

Is er al wat te zien op het landgoed?

Vingerhelmbloem

Het wil nog niet echt opschieten met het voorjaar. Hoewel we al bijna in de maand april zitten hebben we nog steeds te maken met nachtvorst… De natuur wil hier echter niets van weten en is langzaamaan al met het voorjaar begonnen.
Bosanemoon
In het kapelenbos staan de eerste planten al in bloei. Onder andere de bosanemoon, vingerhelmbloem, narcis en sneeuwklokjes zijn al bloeiend te zien. De bosanemoon is een loofbosplant van gerijpte en rijke bodems. De plant groeit vooral op leem, löss, oude kleigronden en oude rivierduinen, in vrij droge tot vrij natte omstandigheden. Daarnaast is de Bosanemoon veel als stinzenplant gebruikt op landgoederen. De bosanemoon is er vroeg bij met bloeien, op deze manier maakt hij gebruik van het aanwezige licht op de bodem. Als over een paar weken de bomen weer in blad staan komt veel minder licht op de bodem. De plant sterft in de voorzomer bovengronds af maar de resten blijven tot in de zomer nog aanwezig. De zaden van de bosanemoon worden onder andere door mieren verspreid.

Groene specht
Ook de groene specht laat zich de laatste tijd weer veelvuldig zien en horen. Let hierbij op de kenmerkende ‘’lachende’’ roep. Laatst zag ik hem op de dijk voor de school naar eten zoeken. Ook zijn algemenere familielid de grote bonte specht is te zien op het landgoed. Deze specht maakt zijn aanwezigheid kenbaar door op bomen te ‘’roffelen’’. Gisteren waren er twee grote bonte spechten aan het roffelen dus de kans is groot dat er straks gebroed gaat worden door de grote bonte specht.
Mijn mooiste waarneming op het landgoed van afgelopen week was op woensdag. Toen ik tijdens het werken aan het Geïntegreerd landschapsplan even naar buiten keek vloog er grote ‘’ooievaar-achtige’’ vogel over. Toen ik het beest door m’n verrekijker bekeek bleek het een Kraanvogel te zijn! Ik riep meteen groepsgenoot en medevogelaar Willem Schulte erbij die zo de vogel ook nog even kon bewonderen. 

Tekst en foto's: Jurgen Rotteveel

Bron: Oecologische flora deel 1 - E. Weeda  1985

dinsdag 19 maart 2013

Meerkoeten


Meerkoet met oranje ring en code AKY op het landgoed (Foto: Jurgen Rotteveel)
Iedereen kent ze wel, de zwarte vogels die door een klein sprongetje te maken onder water naar voedsel zoeken. Deze algemene vogel kom je overal tegen, in bijna ieder plasje, park, sloot of gracht zitten er wel een of meerdere. Ook op het landgoed zijn deze vogels bijna altijd wel te vinden. Over het algemeen wordt er weinig aandacht besteed aan deze, op het eerste gezicht, wat saaie vogels. Maar als je beter kijkt blijkt de meerkoet toch geen lelijk eendje te zijn.

Frank Majoor voorziet meerkoet van ring (Foto: Gerard Herbers)
Vluchten doen ze vrijwel altijd rennend over water maar vliegend zie je ze bijna nooit. Dit doen ze ‘s nachts . Sommige exemplaren kunnen flinke afstanden afleggen. Zo ringde Frank Majoor in 2011 een Meerkoet in de grachten van Amsterdam. Zes maanden later werd hij neergeschoten in Rusland, nadat hij bijna 2.000 km had afgelegd. Laatst zag ik zelf een gekleurringde meerkoet (wit-P03) bij het Weteringsplantsoen in Amsterdam, dit beest bleek in 2007 geringd te zijn als nestjong, een aantal kilometers ten noorden van de Duitse stad Hamburg. Eind 2010 dook hij voor het eerst op in Amsterdam, maar hij keerde begin 2012 weer terug naar de plek waar hij uit het ei kwam: Bad Segeberg, Duitsland. Blijkbaar beviel Amsterdam hem wel en besloot begin 2013 toch maar weer aan de 500km lange tocht te beginnen. Nog steeds wordt hij regelmatig gezien in de grachten van onze hoofdstad.
Detailfoto van de wereldreiziger (Foto: Floris Moolenbeek)

Op het landgoed is nu een meerkoet aanwezig voorzien van een oranje ring met de code AKY. Hij blijkt (nog) geen echte wereldreiziger te zijn. Hij is in juni 2012 geringd in park Presikhaaf en daarna regelmatig gezien door vogelaars, maar nooit buiten Arnhem. Toch is AKY voorzichtig zijn grenzen aan het verleggen en nu dobbert hij al enige dagen in de schooltuin. Heb je deze week les in de A vleugel? Staar dan af en toe even naar buiten en kijk eens wat beter naar AKY.
 
Detailfoto van meerkoet AKY (Foto: Jurgen Rotteveel)
 
Tekst: Floris Moolenbeek

vrijdag 15 maart 2013

Kraanvogeltrek over Nederland

Ieder voorjaar zijn er weer van die natuurverschijnselen waar ik ver naar uit kijk. De eerste zingende Merel bijvoorbeeld maakt me altijd wel weer gelukkig, een Heggenmus ook wel trouwens. Het eerste bloeiende Speenkruid, of de eerste Kleine Vos op een net iets te koude, maar zonnige vroege voorjaarsdag., het heeft gewoon iets.

Echter, waar ik het meeste naar uit kijk is wel de massale trek van Kraanvogels over Nederland, hoewel dit per jaar sterk kan verschillen. Over het algemeen vliegen de vogels vooral over het oostelijke deel van Nederland (Limburg, Achterhoek, Twente). Meestal in de eerste week van Maart barst de trek van Kraanvogels los. Tienduizenden Kraanvogels vertrekken ieder voorjaar vanuit hun overwinteringsgebieden in Zuid-Frankrijk en Spanje weer terug naar Scandinavië om te gaan broeden. In het najaar is het net andersom.  Tijdens de trek moeten de vogels af en toe landden om te foerageren om zo weer vetten aan te maken, waarna ze weer energie hebben voor de volgende etappe. Zo zijn op sommige plaatsen in Frankrijk soms wel 20.000 Kraanvogels bij elkaar te zien. Ook in Nederland strijken tijdens de trek groepen Kraanvogels neer.

Kraanvogels trekken zowel overdag als ’s nachts. Overdag maken Kraanvogels graag gebruik van warme, opstijgende lucht (Thermiek). Door hier gebruik van te maken, kunnen de vogels hun trektocht grotendeels zwevend voortzetten, wat een hoop energie bespaard. Kraanvogels vliegen net als bijvoorbeeld ganzen, in een kenmerkende “V-vorm”. Dit is een efficiënte manier voor vogels om bij elkaar te blijven. Het stelt iedere vogel in staat de voorop vliegende vogel te zien, zonder last te hebben van de lucht die door deze wordt verstoord – vooral wanneer de vogel zijn vleugels slaat ontsnappen luchtwervelingen aan de vleugelpunten.

Om Kraanvogel te zien vliegen, hoef je enkel een beetje geluk te hebben. Het is met name een kwestie van de lucht in de gaten houden. Daarnaast is het aan te raden om de windrichting in de gaten te houden. Komt de windrichting meer uit het westen, dan kan het aantal trekkende Kraanvogels over Nederland nog weleens behoorlijk tegenvallen. In dit geval vliegen de meeste vogels meer via Duitsland. Maar komt de wind uit oostelijke richting, kan het één groot feest worden. Het is zelfs zo, dat wanneer de oostelijke wind een paar dagen aanhoud, ook over andere delen van het land Kraanvogels te zien zijn. Dan worden ook Kraanvogels gezien over West-Nederland en over een groot deel van Midden-Nederland. Meestal zijn Kraanvogels al van veraf te horen, met hun onmiskenbare “getrompetter” kondigen ze hun komst aan.

Tussen maandag 4 maart en donderdag 7 maart vorige week, was weer zo’n topvoorjaar voor Nederland. Op maandag en vooral ook dinsdag was de piek van de Kraanvogeltrek. De wind kwam uit oostelijke richting, dus boven een groot deel van Nederland werden Kraanvogels gezien. Enkel de kop van Noord-Holland, de Waddeneilanden en het uiterste noorden van Groningen moesten het ontgelden. Op dinsdag werd zelfs een recordaantal waarnemingen van Kraanvogels op één dag ingevoerd op www.waarneming.nl, namelijk 2894 waarnemingen! De dagervoor werden 2043 Kraanvogelwaarnemingen ingevoerd. Een fanatieke trekteller in Limburg telde vanaf één plaats op één dag maar liefst zo’n 27.000 exemplaren. Boven Nijmegen, Arnhem en Velp werden grote groepen Kraanvogels bestaand uit soms meer dan 120 exemplaren gezien. Ook boven het landgoed werden groepen opgemerkt door oplettende studenten.
 
Tekst: Willem Bosma

vrijdag 1 maart 2013

Kruipend en sluipend over Landgoed Larenstein


Wat doe jij, als je vakantie hebt? Precies, dan ga je kruipend op handen en knieën over Landgoed Larenstein! Alle boomstammetjes die ik op het landgoed tegen kwam heb ik omgedraaid, op zoek naar leuke soorten om over te schrijven. Ik hoopte stiekem op in ieder geval één leuke keversoort. Helaas, dat zat er niet in. Ik trof twee tot drie soorten pissebedden aan, maar nu ben ik niet bepaald een ‘pissebeddenexpert’, dus de foto’s zijn voor het archief en ik ging op zoek naar een iets minder verborgen levende soort. Terwijl ik over het parkeerterrein van Helicon liep, zag ik vanuit mijn ooghoek een houtduif omringd door koolmezen, pimpelmezen en een gaai die een buizerd imiteerde. Toen ik iets beter keek, was de houtduif best slank en veel te roestbruin. Ik stond oog in oog met dit sperwer mannetje (Accipiter nisus). 
  
Nou ja oog in oog, dat viel tegen. Hij zat goed verscholen, en trok zich niets aan van alle zangvogeltjes om hem heen. Als een twitcher die een baltimoretroepiaal zag, spoedde ik mij naar de andere kant van de beplanting waarin de sperwer zich schuilhield. Sluipend over het grindpad van de demotuinen viel het een beetje tegen, maar ook de achterkant van deze sperwer kreeg ik te zien.

  
Sperwers zijn vaak overvliegend en rondcirkelend boven het landgoed waar te nemen. Je hoeft er niet eens voor naar buiten! Vanuit de mediatheek en andere (computer)lokalen, maak je een goede kan een overvliegende sperwer te zien. In de vlucht is goed te zien dat het vrouwtje groter is dan het mannetje. Dit wordt geslachtsdimorfisme genoemd en kan voor een sperwer verschillende voordelen hebben. Het grotere vrouwtje kan effectiever de soms wel zeven eieren uitbroeden. Het mannetje, dat handiger en wendbaarder is, kan beter kleine vogels vangen. Daarentegen kan het vrouwtje grotere prooien vangen en helpt het mannetje bij de jacht, wanneer de jongen ongeveer twee weken oud zijn en niet meer alleen door het mannetje gevoed kunnen worden. Sperwers kunnen onder gunstige omstandigheden in het wild tot twintig jaar oud worden. De sterfte onder juveniele vogels is met vijftig tot zeventig procent in het eerste levensjaar vrij hoog. Dit heeft alles te maken met de onstuimige manier van jagen van de sperwer. De onervaren jonge sperwers verongelukken tegen auto’s, ramen, hekken en andere hindernissen welke zij tijdens de jacht tegenkomen of ze verongelukken tijdens de trek over grote wateren. Een deel valt ten prooi aan grotere roofvogels en uilen.

Tekst en foto’s: Tamar Braaksma
Bron: Felix Heintzenberg, Roofvogels en uilen; alle soorten van Europa. Tirion Natuur, 2008.

donderdag 21 februari 2013

Het Goudhaantje


In de serie van blogs over kleine soorten met mosbloempje en mossen nu de kleinste vogel van Europa: het Goudhaantje. Goudhaantjes hebben een olijfgroen verenkleed. Daarnaast zijn ze zeer makkelijk te herkennen omdat er een gele streep over de kop loopt. Bij het mannetje is deze streep iets oranje gekleurd.  De roep en zang is een serie van hoge tonen. De wat oudere lezers moet ik helaas teleurstellen. De frequentie van het geluid is zo hoog dat deze voor oudere mensen vaak niet te horen is.

Goudhaantjes zijn vogels die je vooral in naaldbossen zult aantreffen. Zo zag ik vandaag een paar Goudhaantjes in de Corsicaanse en Oostenrijkse den op het landgoed. Tijdens het foerageren zoeken de vogeltjes naar insecten tussen de dennennaalden. Hierbij blijven ze af en toe ook een stukje in de lucht vliegen als een kolibrie. Hoewel Goudhaantjes niet zo schuw zijn is het toch lastig om ze op de foto te zetten. De kleine vogeltjes lijken een enorm haast te hebben en zitten geen moment stil.
 
 
In Nederland leven naar schatting 40.000 tot 50.000 Goudhaantjes.
De aanplant van naaldbos in de loop van de 20e eeuw heeft er sterk aan bijgedragen dat het aantal Goudhaantjes is gestegen. Momenteel neemt het aantal broedvogels echter af, dit komt waarschijnlijk omdat Goudhaantjes niet bestand zijn tegen strenge winters. Om de populaties op peil te houden zorgen Goudhaantjes voor veel nakomelingen, per broedseizoen kan een paartje Goudhaantjes twee nesten van 10 jongen grootbrengen.

Mocht je ook een Goudhaantje willen zien, speur de naaldbomen op het landgoed af en let op kenmerkende geluid.
 
Tekst en foto: Jurgen Rotteveel.
 
Bron:
- Sovon vogelonderzoek Nederland 2002 - Atlas van Nederlandse Broedvogels – KNNV – Leiden
- ANWB Vogelgids van Europa - Lars Svensson - ANWB Media Den Haag - 2010

- www.sovon.nl
- www.waarneming.nl
Geluid van de Goudhaan: http://waarneming.nl/soort/sounds/99

vrijdag 15 februari 2013

Dood hout leeft


Staand dood hout op de Veluwezoom, een ruwe berk (Betula pendula)
Op het landgoed is veel dood hout te vinden, voornamelijk liggend dood hout. Dood hout is een belangrijk element in het ecosysteem. Veel diersoorten maken hier dankbaar gebruik van. Dood hout doet leven; er leven veel kleine organismen in dood hout zoals pissebedden, spinnen, larven en kevers. Een aantal vogelsoorten gebruikt dood hout als foerageerhabitat. Mooie voorbeelden zijn de zwarte specht (Dryocopus martius), kleine bonte specht (Dendrocopos minor), grote bonte specht (Dendrocopos major) en boomklever (Sitta europaea).

Ook dikke, oude bomen zijn voor een aantal fauna soorten onmisbaar. Op het landgoed zijn deze genoeg te vinden in de vorm van bijvoorbeeld dikke Beuken. Degene die tijdens een wandeling over het landgoed zijn ogen de kost geeft en/of zijn oren spitst, kan al snel oog in oog komen te staan met een boomklever of een grote bonte specht horen roffelen, deze twee soorten komen algemeen voor op het landgoed. De kleine bonte specht wordt ook regelmatig gezien op het landgoed, maar is een stuk schaarser. Een andere vogelsoort die het moet hebben van oude bomen, is de bosuil. Deze soort broedt net als spechten graag in dikke holle bomen. ’s Avonds kan men met geluk een bosuil horen roepen op het landgoed. Ook zoogdieren zoals vleermuizen en boommarter (Martes martes) zijn typische bewoners van oude bomen. De boommarter wordt een enkele keer gezien op het landgoed.

De laatste jaren zijn soorten zoals de boommarter, Bbomklever en bosuil bezig met een opmars in Nederland. Dit zegt iets over onze bossen, parken en landgoederen over het algemeen. Onze bossen worden ouder, en  het aandeel aan monumentale, dikke bomen op parken en landgoederen neemt toe. Op sommige landgoederen zijn bepaalde bomen aangewezen als monument en opgenomen in de monumentenwet. Dit betekend dat deze bomen niet zomaar beschadigd of weggekapt mogen worden. Beheerders van bos- en natuurgebieden werken vaker ‘rommelig’ en laten veel dood hout liggen en staan, wat gunstig uitpakt voor de biodiversiteit.
 
Tekst en foto: Willem Bosma

vrijdag 8 februari 2013

Mos on the rocks!

Nee.. Geen mos in een glas met ijsklontjes, maar mossen groeiend op steen.

In tegenstelling tot een aantal ‘allrounders’ hebben namelijk veel mos soorten een bepaalde voorkeur wat betreft hun standplaats. De ene soort is een typische  grondgebonden soort, de ander een zogenaamde ‘epifyt’. Epifytische mossen groeien op andere organismen (bijv. boomstammen) of overblijfselen daarvan (dood hout). Ten slotte zijn er ook mossen die juist een stenige standplaats prefereren. Deze mossen groeien vaak in een urbane omgeving, bijvoorbeeld op natuursteen (rotsblokken) en muren.

Ga maar eens kijken op de blokken bij de entree van de leveranciersingang, achter het schoolgebouw Hier zijn ,op een nog geen halve vierkante meter op het blok, al gauw vijf verschillende mossoorten te vinden (korstmossen niet meegerekend).

Een van de typische mossoorten van steen is de gesteelde haarmuts (Orthotrichum anomalum). Het mosje heeft zwartgroene blaadjes welke stervormig uitstaan en groeit in polletjes.  Opvallend zijn de eivormige sporenkapseltjes met spitsje welke net iets boven de blaadjes uitkomen (zie foto 1).

Daarnaast vind je op de rots ook gewoon muursterretje (Tortula muralis). Deze soort is  herkenbaar is als een laagblijvend mosje met glasharen (grijze haartjes). De langwerpig spitse sporenkapseltje zijn naar verhouding lang gesteeld (zie foto 2).

Het gewoon muisjesmos (Grimmia pulvinata) daarentegen heeft juist weer een kort, omgekrulde steeltjes met bolle kapsels. Voorts groeit de soort als een groen-grijs kussentje door zijn vele opvallende glasharen (zie foto 3).

Foto 1: Gesteelde haarmuts      
Foto 2: Gewoon muursterretje
Foto 3: Gewoon muisjesmos

Kortom, weer geen ijsvogel tegengekomen? Geen herkenbare planten meer te vinden? Werp je blik dan eens op de mossenwereld van Larenstein. Er zijn reeds zeker 100 soorten geïnventariseerd dus er is genoeg te zien!

Tekst en foto’s: Tim van de Vondervoort

Bron: Fotogids Mossen - Klaas van Dort- KNNV uitgeverij Zeist 2010

woensdag 30 januari 2013

Mosbloempje


Het mosbloempje (Crassula tillaea) zag ik voor het eerst op Texel en het intrigeerde mij. Ik heb er een tijdje naar moeten zoeken. Niet zo verwonderlijk, aangezien het hier de kleinste bloeiende landplant van de Nederlandse flora betreft! Eenmaal gevonden zag ik een mooi, zeer klein, rood aangelopen plantje. Doordat de bladparen, vooral aan de stengeltoppen, dicht opeen gedrongen zijn en dakpansgewijs op elkaar aansluiten, lijkt het plantje op een mos, vandaar de naam mosbloempje. 

Niet lang na mijn eerste kennismaking met de soort op Texel, kwam mij ter ore dat zich ook op Landgoed Larenstein een groeiplaats van deze -voor Nederland zeer zeldzame- plant bevindt. Langs een grindpad in de demotuinen, prijken vele exemplaren. Ook hier moet je in het begin best even zoeken, maar zodra je één exemplaar ontdekt, zie je al snel tientallen andere exemplaren. Deze zijn lang niet zo rood aangelopen als in bijvoorbeeld de duinen van Texel. Hoe droger de standplaats, des te roder kleurt het mosbloempje. De minuscule bloemen, die in kleine groepen in de bladoksel zitten, zijn alleen met behulp van een loep goed te zien. De plant groeit vooral aan de rand van paden, die in het voorjaar nat zijn en ’s zomers min of meer uitdrogen. Mosbloempje kan zowel in de volle zon als in de schaduw groeien. Op Landgoed Larenstein is naast de groeiplaats in de demotuinen, recent nog een groeiplaats gevonden op het grindpad bij de heuvel waar de toren met boom op staat. Het harken van paden kan bijdragen aan de verspreiding van mosbloempje: elk stukje dat op een geschikte plek blijft liggen, kan uitgroeien tot een nieuwe plant. Voor wie mosbloempje graag zelf wil bewonderen op het landgoed, is het het gemakkelijkst om met de rug naar de geit, welke in de demotuinen staat, het linker grindpad te bestuderen. Succes verzekerd!  

Tekst en Foto: Tamar Braaksma

vrijdag 25 januari 2013

Scandinaviërs op bezoek



Als je in deze tijd van het jaar door de tuin loopt dan is de kans groot dat de vogels die je tegenkomt uit Scandinavië afkomstig zijn. Vooral Lijsters (Turdidae) verlaten in het najaar hun geboortegrond om de winter in Nederland door te brengen. Afgelopen week kwam ik een Koperwiek (Turdus iliacus) tegen. Deze Lijster broedt voornamelijk in Scandinavië en Rusland. De Koperwiek is ongeveer even groot als de in Nederland broedende Zanglijster en heeft een duidelijke wenkbrauwstreep en een roestrode flank. Koperwieken foerageren vaak in graslanden, nu deze bedekt zijn met sneeuw zoeken ze de parken, tuinen en bossen op. De Koperwiek die ik in het kappelen bos tegenkwam zocht onder de bladeren naar voedsel. Ook eten Koperwieken graag bessen.


Een andere Lijster die in de winter Nederland bezoekt is de Kramsvogel (Turdus pilaris). De Kramsvogel is grijs/bruin gekleurd en groter dan de Koperwiek. Ook maakt deze Lijster een kenmerkend ‘’tjakkend’’ geluid. Kramsvogels komen op meer plekken in Europa voor, in Nederland broedden er zo’n 30-60 paar. Het grootste deel van de Kramsvogels broedt echter in Scandinavië met meer dan 3.5 miljoen paar! Kramsvogels foerageren ook in grasvelden. Nu daar weinig voedsel te vinden is zoeken ook Kramsvogels de bewoning op. Kramsvogels kun je nu ook in tuinen tegenkomen. Daar voeren ze een waar schrikbewind en verjagen ze alle andere vogels die op voerplekken afkomen. In de broedtijd is de Kramsvogel juist een koloniebroeder. Een kolonie Kramsvogels reageert snel op vijanden en verjaagt deze door ze onder te schijten (zie filmpje onder).

  
Ook Roodborstjes (Erithacus rubecula) trekken richting het zuiden in het najaar. ‘’Onze’’ Roodborstjes zijn al een tijd geleden richting het zuiden vertrokken. Hun plaats is ingenomen door hun Scandinavische soortgenoten. Naast de fietsenstalling op het schoolterrein loopt al een paar dagen een tam Roodborstje. Het is best mogelijk dat deze in een Scandinavisch bos geboren is en daardoor geen mensen gewend is.

                                                BBC Filmpje over Kramsvogels

Tekst en foto’s: Jurgen Rotteveel

Bron: 

- Sovon vogelonderzoek Nederland 2002 - Atlas van Nederlandse Broedvogels – KNNV – Leiden
- ANWB Vogelgids van Europa - Lars Svensson - ANWB Media Den Haag - 2010

www.sovon.nl
www.waarneming.nl